NRC 25 april: Culturele instellingen moeten op zoek naar meer vrienden

25/04/2013,

Nederland volgt de internationale trend met het fors inzakken van de cultuursponsoring. Maar in de VS en Engeland zijn musea al beter ingesteld op fondsenwerving.

 

Opvallend  in het rapport Geven in Nederland 2013, dat de werkgroep Filantropische Studies van de VU vandaag presenteert, is de enorme afname van kunstsponsoring met maar liefst 55 procent  in twee jaar tijd. Hoogleraar Filantropie Theo Schuyt noemt deze val in bedrijfsbijdragen ‘schrikbarend’ en ziet op korte termijn geen herstel: „Cultuur wordt verhoudingsgewijs zwaar getroffen: èn door forse bezuinigingen èn door minder giften en sponsoring als gevolg van de  recessie’, aldus Schuyt, die in het GIN-onderzoek alle goede doelen onderzoekt, ook gezondheidszorg en internationale hulp.

 

Nu ook de sponsoring sterk is teruggevallen, kijkt de cultuursector verwachtingsvol naar particuliere geldschieters, mecenassen – die  ook door de  langdurige recessie voorzichtiger zijn geworden met geld uitgeven. Wat weten we eigenlijk van die particuliere gevers? Bekend was al dat donateurs aan cultuur hoog zijn opgeleid en dat vermogenden meer geven aan kunst.

Het zijn vooral  de beter gesitueerden (33 procent) die   cultuur met een gemiddeld bedrag  van 493 euro per jaar steunen; van alle Nederlanders geeft 9 procent aan cultuur, 36 euro.

De recessie is in 2011 in Nederland voor het eerst merkbaar door deze forse daling in donaties. In Engeland en de Verenigde Staten vielen giften eerder terug,  in 2008 en 2009; sinds 2010 daalt het bedrag niet langer,  maar van herstel is nog geen sprake. Het toonaangevende  jaarlijkse Giving USA-rapport meldt het duidelijk: ‘Giften aan kunst zijn sterk conjunctuur-gevoelig.’

Juist de VS met zijn grote private sector en relatief kleine overheid blijkt nu kwetsbaar. Amerikaanse verzamelaars zeggen desgevraagd  dat de grote klap voor veel kunstorganisaties zich achter de schermen afspeelt, nog onzichtbaar voor het publiek. Veel fondsen,  endowments,  hadden hun vermogensreserves vooral in beursaandelen  geïnvesteerd: die zijn sinds 2008 voor een aanzienlijk deel verdampt. Die geslonken vermogensbuffers bedreigen de recessie-bestendigheid van zelfs topinstituten. „Ieder museum, ieder theater en ieder orkest in de VS heeft geldgebrek. Ook de grote als het Metropolitan Museum ’, zegt verzamelaar Jimmy Weldon die haar 17de eeuwse kunst in bruikleen geeft aan grote musea: „Er wordt bezuinigd op wetenschappelijk personeel, op exposities, op aankopen. Veel verzamelaars die ik ken, wachten voorlopig met schenken omdat ze bang zijn dat ‘hun’ museum omvalt.’ 

 

In Engeland is ook een drastische daling in giften te constateren. Donaties van burgers aan cultuur zijn sinds 2008 met maar liefst 40 procent  gedaald, aldus de Arts & Business report 2012. John Nickson, tot voor kort fondsenwerver van de Tate Foundation, wijst vooral het laatste boekjaar 2011/2012 aan waarin giften van particulieren zijn teruggevallen met 20 procent: „Ondanks de enorme stijging van de heel grote inkomens en vermogens, vooral in de Londense City, geven Britten nog even veel – of weinig- als dertig jaar geleden,”  zegt Nickson, die in juni een boek publiceert over geefgedrag in Engeland.

Vergeleken met de Britse cijfers valt de daling in Nederland nog mee, al is niet duidelijk of de bodem nu is bereikt. De cijfers uit het GIN-rapport zijn niet hoopvol. Sinds 2002 daalt het gevoel voor sociale verantwoordelijkheid ‘stelselmatig’: een kwart van de Nederlanders vindt dat iedereen aan goede doelen zou moeten geven, tegen een derde die het daarmee oneens is. Vier procent van de gemiddelde Nederlander zegt daar bereid te zijn meer te doneren om bezuinigingen op te vangen,  19 procent van de vermogende medeburgers zegt dat ook– maar of ze het ook doen, moeten we  afwachten. 

In Engeland wordt gestreefd naar een stabiel model voor financiering van de cultuursector, de gouden driehoek genoemd, waarin een derde van het budget afkomstig is van de publieke sector (subsidies), een derde van de private sector (burgers, fondsen en bedrijven) en een derde uit eigen inkomsten van kunstorganisaties. De VS komen het dichtst in de buurt van dat model:  de baten uit individuele fondsenwerving bedragen er 25 procent. In Engeland ligt dit percentage momenteel op de helft daarvan, terwijl in Nederland volgens het Centraal Bureau Fondsenwerving de de aangesloten kunstorganisaties (dat zijn er 46)  in 2011 gemiddeld 8,5 procent van hun budget binnenhaalden via fondsenwerving.

 

Er is ook goed nieuws. Meest opvallende ontwikkeling is dat geven verschuift naar een jongere generatie.  Een tweede lichtpunt is de toename van vermogens uit nalatenschappen. Het is een gevolg van de voor de oorlog geboren generaties die uitsterven en dankzij de naoorlogse welvaart -en hun spaarzame mentaliteit- flink wat nalaten.  De verwachting is dat door de welvarende babyboom-generatie in  2027 een miljard euro aan vermogen wordt gelegateerd.

Wil de  cultuursector daarvan een deel krijgen, dan is een  versnelde  professionalisering van deze jonge fondsenwervingssector vereist, zegt  Schuyt: „Goede doelen-organisaties hanteren nog vaak de oude denktrant: als de economie aantrekt, stijgen de subsidies wel weer. De cultuuromslag naar een ander bestel is nog niet gemaakt.” De weigering te beseffen dat het oude subsidiesysteem niet meer terugkomt, belemmert het structureel en systematisch vragen om giften.

Dat ook bijdragen van gewone burgers een groot verschil kunnen maken, blijkt nu in Engeland. Het forse verlies van grotere giften gecompenseerd wordt daar volledig gecompenseerd door de verdrievoudiging van het aantal vrienden en lidmaatschappen van kunstorganisaties. Nickson wijst erop dat Tate meer dan 100.000 members heeft: ‘Zij zijn onze ambassadeurs en ons maatschappelijke draagvlak. Ruim zeven miljoen bezoekers en zoveel leden vormen de publieke legitimatie voor de subsidie die Tate ontvangt.’ Ter vergelijking: het Rijksmuseum, ons grootste museum, telt drieduizend vrienden.

 

Terug